De holocaust en de joods-christelijke traditie

Arij Boogerman-lezing door Harrie Teunissen, Dordrecht 26 mei 2025*

 

Beste Adri,

Beste mensen,

(1) Bij de onthulling van Stolpersteine in Dordrecht sprak Arij Boogerman regelmatig over het belang van ‘de joods-christelijke traditie als een gezamenlijke grondslag voor onze hoop dat dit soort afschuwelijke dingen niet meer kan gebeuren’. Enkele jaren geleden heb ik met Arij een lang gesprek gevoerd over de waarde én de beperking van die opvatting. Dat gesprek vormt het vertrekpunt voor deze tweede Arij Boogerman-lezing. Op deze foto uit 1935 zien jullie overigens een altaar met kruis en hakenkruis in de Evangelische Antoniterkerk in Keulen.

Deze lezing analyseert eerst het nazisme als politieke religie. Onder seculiere historici van de Holocaust is daar helaas weinig aandacht voor. Het nationaal-socialisme is natuurlijk veel meer dan een politieke religie. Maar het fanatisme van moordende nazi’s en de onverschilligheid van gewone mensen over de verwijdering van joden uit hun midden komt volgens mij in hoge mate voort uit de religieuze dimensie van het nazisme. Na de pauze begin ik met enkele opmerkingen over de joods-christelijke traditie. Dan volgt een gedenkwaardig voorbeeld hoe in een Joodse reactie op nazi’s en hun handlangers een joods-christelijke traditie gestalte krijgt. Daarna zien we kort hoe het Amerikaanse leger in het bezette Duitsland de christelijk-joodse samenwerking promoot. Tot slot maak ik een balans op van de waarde en de beperking van de joods-christelijke traditie, toegespitst op Dordrecht.

 


(2)
We beginnen met een fragment in een opmerkelijke brief van Adolf Hitler uit 1919; zijn eerste geschrift over het Joodse vraagstuk. Vertaald staat hier: Antisemitisme uit puur gevoelsmatige gronden, krijgt zijn definitieve uitdrukking in de vorm van pogroms. Maar antisemitisme gebaseerd op de rede, moet leiden tot de systematische juridische strijd tegen de Joden en voor het ontnemen van hun rechten … Het uiteindelijke doel moet echter zijn de compromisloze en algehele verwijdering van de Joden. Met verwijdering lijkt hier nog verdrijving bedoeld. In deze brief krijgt de zogenaamde moderne wetenschap van het ras voorrang boven de rancune op basis van aanvaringen met Joden. Voor Hitler vormen Joden niet zozeer een religieuze gemeenschap maar zijn ze een ras apart dat in stand wordt gehouden door inteelt. Vanaf de dans rond het gouden kalf zouden Joden geobsedeerd zijn door puur materiële zaken. De waarde van de natie daarentegen wordt bepaald, althans zo formuleert hij elders in deze brief, door de som van haar morele en spirituele krachten. In dit eerste document vinden wij al de opmaat tot het nazisme als een politieke religie, als een onontkoombare strijd van de spirituele krachten van het licht versus de materiële krachten van de duisternis.

 


(3)
Deze foto toont hoe Hitler februari 1920 in een feestzaal te München zijn programma voorlegt aan een vergadering van zo’n tweeduizend nationaal-socialisten. Haar 25 artikelen vormen de politieke grondslag voor de NSDAP, de nazi-partij. Dit programma wil alle Duitsers in een Groot-Duitsland verenigen en eist afschaffing van de vredesverdragen van Versailles. Ook wil het meer land en grondgebied voor het levensonderhoud van het Duitse volk en stelt het dat alleen mensen met Duits bloed staatsburgers kunnen zijn. Geen enkele Jood mag daarom lid zijn van de natie.‎ … Vanavond is voor ons met name artikel 24 van belang; dat luidt: Wij eisen vrijheid voor alle religieuze confessies binnen de staat, voor zover ze deze niet in gevaar brengen en niet strijdig zijn met de zedelijke en morele gevoelens van het Germaanse ras. De partij als zodanig komt op voor een positief christendom, maar bindt zich op geloofsgebied niet aan een bepaalde belijdenis. Ze bestrijdt de Joods-materialistische geest binnen ons en buiten ons, en is ervan overtuigd dat een duurzame genezing van ons volk enkel van binnenuit kan plaatsvinden vanuit de grondslag: het belang van de gemeenschap boven het eigenbelang. Zo laveert Hitler behendig tussen een neo-heidense stroming onder zijn nationaal-socialistische aanhangers enerzijds en de traditionele belijdenissen van de kerken anderzijds.

 


(4)
Hier staat Hitler tussen de mede-samenzweerders Alfred Rosenberg en Friedrich Weber bij een demonstratie tijdens de Bierkeller-putsch van november 1923 in München. Vervolgens zou in navolging van Mussolini een mars op Berlijn worden gehouden. Deze couppoging is een spectaculaire mislukking, maar maakt Hitler in een klap tot een nationale bekendheid. Bovendien toont het de bereidheid van de NSDAP tot geweld. Het jaar daarvoor had de premier van Beieren, graaf von Lerchenfeld, in een toespraak voor de Beierse Landdag verklaard dat zijn overtuiging als mens en christen hem ervan weerhield antisemiet te zijn of een antisemitisch beleid te voeren. Hitler fulmineert daarop in München: mijn gevoel als christen wijst mij op mijn Heer en Redder als strijder. Het wijst mij op de man die ooit in eenzaamheid, omringd door slechts een paar volgelingen, deze Joden herkende voor wie ze waren en mannen opriep om tegen hen te vechten en die waarlijk de grootste was, niet als lijder, maar als strijder. … Als christen heb ik … de plicht om een ​​strijder voor waarheid en gerechtigheid te zijn. In dezelfde rede stelt Hitler dat het Duitse volk uiteindelijk slechts twee mogelijkheden heeft: Ofwel de overwinning van de Arische kant, ofwel hun vernietiging en de overwinning van de Joden.

 

(5) Dit moderne apocalyptische visioen werkt Hitler uit in Mein Kampf, dat hij 1924 in de gevangenis schrijft. Lezen we bijvoorbeeld deze vertaalde passage: ‘De Jood’. Zijn leven is volledig op het aardse gericht, en hij staat even vreemd tegenover het ware Christendom als hij tweeduizend jaar geleden stond tegenover de grote stichter ervan. Nu stak deze zijn mening over het Joodse volk ook niet onder stoelen of banken en greep zo nodig naar de zweep, om deze vijanden van iedere menselijkheid uit de Tempel des Heren te verdrijven, die ook destijds al de godsdienst slechts beschouwden als een middel om zaken te doen. Daarom werd Christus dan ook aan het kruis geslagen. Twee jaar later presenteert Hitler in Weimar aan 6000 partijleden voor het eerst de SS; daarbij stelt hij: Christus was de grootste pionier in de strijd tegen de Joodse wereldvijand. … De taak die Jezus is begonnen maar niet heeft voltooid, zal ik voltooien. Hoe komen Hitler en de zijnen nu tot deze opvatting van Jezus als een Arische held tegenover het Joodse volk? Daarvoor is een korte omweg nodig via drie machtige tradities waar de politieke religie van de nazi’s op teruggrijpt.

 


(6)
Op de eerste plaats het romantische nationalisme, met name dat van de Duitse idealist Johann Gottlieb Fichte. Deze filosoof geeft in de winter van 1807 een reeks lezingen die de geboorte van het Duitse nationalisme markeren. Hij trotseert de Franse censuur van het door Napoleontische troepen bezette Berlijn als hij een jaar later deze Reden an die Deutsche Nation publiceert. Voor Fichte vormt de Duitse taal de kern van de nationale identiteit; Duitsland is destijds immers geen afgebakend land, maar het geografische gebied waar men Duits spreekt. De spreektaal van het Duitse volk is volgens Fichte uniek. Vergeleken met de Romaanse talen die hun puurheid hebben verloren door taalvermengingen zou zij nog dicht op haar ‘oertaal’ staan. Deze taal is gans het volk; daardoor bezit dit volk een eenheid van ‘geest’ en ‘leven’ die de basis vormt voor haar redding. De wereld moet radicaal worden vernieuwd omdat zij anders ten onder gaat. Het Duitse volk is volgens Fichte door God uitverkoren om deze heilsgeschiedenis te volstrekken. De vrijheid van het individu, zijn zelfverwezenlijking, schuilt immers in de identificatie van het zelf met het volk en vereist een krachtige staat. Over de Joden verklaart hij: Maar om hen burgerrechten te geven, zie ik geen andere oplossing dan al hun hoofden in één nacht af te hakken en ze te vervangen door nieuwe, waarin geen enkel Joods idee voorkomt. En verder: Om ons tegen hen te beschermen, zie ik geen andere oplossing dan hun beloofde land te veroveren en hen daar allemaal naar toe te sturen. Opmerkelijk is ook dat Fichte als eerste de volksidentiteit van Jezus opvat als zijnde niet-Joods. En in het verlengde van diens onderzoek naar de oertalen ontwikkelt de Brits-Duitse oriëntalist en taalkundige Max Müller rond het midden van de 19de eeuw zijn fundamentele onderscheid tussen de Arische en de Semitische taalculturen. Het christendom moet worden begrepen vanuit de Indo-Europese, oftewel Arische taalfamilie en het jodendom en de islam vanuit de Semitische.

 


(7)
De politieke religie van de nazi’s wordt ook gevoed door de moderne rassenleer uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Dat is natuurlijk een onderwerp op zich; ik beperk me hier tot één vertegenwoordiger van die pseudo-wetenschap: de Engels-Duitse schrijver Houston Stewart Chamberlain. Zijn bestseller uit 1899 Die Grundlagen des neunzehnten Jahrhunderts wordt een standaardwerk voor het racistische antisemitisme in Duitsland. Daarin verklaart hij dat de toekomst van Europa wordt bepaald door de strijd van het superieure Germaanse ras tegen het inferieure Semitische ras. Hij ontwikkelt ook de theorie dat na de Assyrische invasie van Galilea in de achtste eeuw voor Christus, de Joodse bevolking zich daar niet meer herstelt. De etnische samenstelling van dit gebied bestaat voortaan qua ras in meerderheid uit niet-Joden. Er zijn volgens hem geen redenen om aan te nemen dat Jezus’ ouders qua afstamming Joden waren. Wel hebben beider families veel praktijken van de Joodse religie overgenomen. Jezus weet zich echter te zuiveren van die rasvreemde Semitische opvoeding. Deze eigenaardige theorie ligt ten grondslag aan de nazi-theologie van de Arische Jezus als de verlossende held; hij sterft als mens, staat als idee weer op en effent zo de weg voor de toekomstige mensheid.[1]

 


(8)
Ook de derde traditie die de politieke religie van de nazi’s sterk heeft beïnvloed vormt een thema apart: de zogenaamde ‘hogere kennis’ van de christelijke gnosis. Haar dualisme van lichaam en geest kwam indirect al ter sprake toen het ging over de strijd tussen de materiële krachten van de duisternis en de spirituele krachten van het licht. Rechts op deze foto uit 1913 loopt de vermaarde Duitse theoloog en kerkhistoricus Adolf von Harnack met hoge hoed en links vooraan keizer Wilhelm II. Diverse theologische boeken van deze liberale protestant worden gekenmerkt door een gnostisch dualisme. Von Harnack staat hiermee op één lijn met de hellenist Marcion van Sinope uit de eerste helft van de tweede eeuw; hij reconstrueert zelfs diens evangelie en publiceert dat in 1921. Marcion stond aan het hoofd van een invloedrijke ascetische stroming in de vroege kerken en schifte als eerste hun christelijke geschriften. Daarbij stelde hij dat de God der Wrake van de Thora, oftewel de Wet, niet dezelfde is als de God van Jezus Christus die immers naastenliefde voorstaat; Christus verlost ons juist van die wraakzuchtige God. Zo komt de onvolmaakte scheppergod tegenover de hogere hemelse Vader te staan. Als gevolg hiervan hecht hij geen bijzondere waarde aan de Hebreeuwse Bijbel. Het door Marcion verkondigde evangelie is daarom ontdaan van verwijzingen naar het Oude Testament. Von Harnack stelt nu dat het in de tweede eeuw voor de kerk nog onmogelijk was het Oude Testament te verwerpen; de Joodse invloed was toen nog te groot. Luther had echter de genade van God voor eens en altijd van haar resterend keurslijf van Joodse wetten kunnen bevrijden, maar hij had de moed niet om het Oude Testament haar canonieke status te ontzeggen. Maar na de historische bijbelkritiek van de negentiende eeuw is het volgens Von Harnack een teken van geestelijke armoede als de Joodse besmetting van het evangelie niet wordt bestreden.

 


(9)
Tot nu toe heb ik de politieke religie van het nazisme besproken op basis van gedrukte teksten en toespraken van vóór de machtsovername door Hitler in 1933. Ik wil nu met enkele beelden de praktische uitwerking van die politieke religie schetsen. Links zien jullie de ‘Partijdag van de eer’ 1936 in Neurenberg. Hier wordt een imposante ‘Lichtdom’ geënsceneerd door 130 Flak-schijnwerpers. Deze lichtarchitectuur schept een sacrale ruimte die plaats biedt aan 90.000 NSDAP-kaders en 70.000 toeschouwers. Onder regie van Albert Speer wordt daar een eredienst opgevoerd rond Hitler als de door God uitverkoren leider van het Duitse volk. Het affiche rechts verwijst naar de NSDAP-partijdag van 1933 waar Hitler de hakenkruisvlag hanteert die in 1923 doordrenkt raakte met bloed van SA-mannen tijdens zijn couppoging in München. Met deze ‘Blutfahne’ van de nazi-martelaren worden de andere SA-vlaggen gewijd. Boven Hitler in het bruine hemd vliegt een stralende adelaarachtige duif die door de wolkenhemel breekt. Dit beeldmotief verbindt hem met de doop van Jezus van Nazareth door Johannes de Doper toen God hem met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd (Handelingen 10:38). Hitler presenteert zichzelf echter niet als een ‘lijdende messias’ maar als de ‘strijdende messias’. Dat is ook goed te zien in Leni Riefenstahl’s recent teruggevonden propagandafilm van die partijdag van 1933, die niet toevallig is getiteld: Der Sieg des Glaubens.

 


(10)
In Mein Kampf had Hitler al onomwonden rasvermenging tot de erfzonde bestempeld: De zonde tegen bloed en ras is de erfzonde van deze wereld en vernietigt de mensheid die zich aan haar overgeeft (MK 306). Daartegenover ziet de volkse wereldbeschouwing de betekenis van de mensheid in de oerelementen van het ras. Zij beschouwt de staat principieel slechts als middel, en ziet haar doel in de handhaving van het bestaan als ras (MK 478). In de strijd van de nazi-staat tegen deze erfzonde markeren de rassenwetten van Neurenberg uit 1935 de stelselmatige vervolging van staatswege van Joden, Sinti en Roma. Hiermee wordt het voor Duitsers verboden om met Joden te trouwen en wordt Duitse Joden hun staatsburgerschap ontnomen. De wetten stellen ook vast wie Joods is en wie niet. Verder verklaart de tabel hoe te handelen bij ‘halfbloeden’. Joden kunnen geen aanspraak maken op bepaalde burgerrechten, mogen niet meer stemmen en kunnen niet voor de overheid werken. Zo proberen de nazi’s aanvankelijk Joden het leven zo zuur te maken dat ze ‘vrijwillig’ uit Duitsland vertrekken. Rechts zien jullie hoe Julius Wolff en zijn niet-Joodse verloofde Christine Neemann publiekelijk worden vernederd door de SA.

 


(11)
De Jood wordt door Hitler steevast getypeerd als doodsvijand van het Arische ras omdat hij diens scheppende kracht ondermijnt: [De Jood] is en blijft de eeuwige parasiet zegt Mein Kampf (MK 334); waar hij optreedt dreigt het gastvolk ten onder te gaan. Links een ansichtkaart uit 1938 van de tentoonstelling ‘De Eeuwige Jood’. Hier staat een Oost-Jood in kaftan met de attributen van het goudgeld (de woeker van de bankiers), een kaart van de Sovjet-Unie (de basis van het communisme) en een zweep (als symbool van macht). De Joden zouden streven naar wereldheerschappij, via hun internationale banken én via hun internationale communisme. Ik citeer uit Mein Kampf: Indien de Jood met zijn marxisme de overwinning behaalt op de volkeren van deze wereld, dan zal een krans, gevlochten uit de lijken van de gehele mensheid, zijn kroon zijn … Daarom is het mijn overtuiging, dat ik werk in de geest van de almachtige Schepper: Want door mij te verweren tegen de Jood strijd ik voor het werk van de Heer (MK 76). Rechts een antisemitisch affiche uit eind 1941 over de joodse samenzwering van Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie tegen Europa. Groot-Brittannië zou gedomineerd worden door het internationale Joodse financierskapitaal en de Sovjet-Unie door het internationale Joodse bolsjewisme. Daartegenover stellen de nazi’s het Germaanse nationale industriekapitaal en het Germaanse nationaal-socialisme. Zo komt de rassenstrijd in plaats van de klassenstrijd.



(12)
In 1928 verklaarde Hitler: Wij tolereren niemand in onze gelederen die de ideeën van het christendom aanvalt … in feite is onze beweging christelijk. In 1932 stelt Hitler dat hij geen katholiek en geen protestant is, maar een Duitse christen. Met de komende beelden schets ik kort hoe de kerken gelijk worden geschakeld. In 1933 is bijna 1/3 van de Duitsers lid van de Rooms-Katholieke Kerk en bijna 2/3 lid van een protestantse kerk. De Deutsche Evangelische Kirche verenigt destijds 28 Lutherse landskerken. Op het kaartje links zien jullie het stemmenpercentage op de nationaal-socialisten per district in juli 1932: hoe donkerder hoe meer NSDAP-stemmers. Rechts het percentage katholieken per district bij de volkstelling van 1934: hoe donkerder des te meer Rooms-Katholieken. Vergelijking van beide kaartjes leert dat destijds vooral protestanten voor Hitler stemden. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de Roomse bisschoppen katholieken hadden verboden op de NSDAP te stemmen. Deze situatie leidt tot een dubbele strategie vanuit de NS-leiding. De gelijkschakeling van protestantse kerken lijkt van binnenuit mogelijk door de geloofsbeweging van ‘Duitse Christenen’. Maar het zoveel mogelijk buitenspel zetten van de Katholieke Kerk moet van buitenaf geregeld, vooral door een concordaat met Rome.

 


(13)
Links de banier van die Deutsche Christen; zij typeren zichzelf als ‘de SA van Jezus Christus’. Deze beweging haalt haar inspiratie uit anti-Joodse uitspraken van Luther en ook zij beschuldigt dé Joden van de Godsmoord. Voor hen is raszuiverheid de voorwaarde voor het kerklidmaatschap; voor gedoopte Joden is er dus geen plaats meer in de volkskerk. Bij de synode-verkiezingen in 1933 van de nieuwe Evangelische Rijkskerk veroveren ‘Duitse Christenen’ een tweederde meerderheid. Daarop wordt Ludwig Müller de nieuwe Rijksbisschop; jullie zien hem rechts in het midden de Hitlergroet brengen. Hij propageert een synthese van christendom en nationaal-socialisme en opereert strak volgens het leidersprincipe. Zonder ruggespraak zorgt hij ervoor dat het Evangelische Jeugdwerk wordt opgenomen in de Hitlerjugend en de Bund Deutscher Mädel. Dit leidt wel tot protesten van andere evangelische kerkleiders, maar zij zien zich desondanks gedwongen hun loyaliteit aan Hitler te betuigen. Müllers gezag raakt evenwel verder omstreden door zijn verwerping van het ‘Joodse Oude Testament’. Hierdoor keren grote groepen protestanten de Duitse Christenen alsnog de rug toe. De meeste regionale kerkraden proberen voortaan afstand te houden tot hun organisatie. De Evangelische Rijkskerk blijft echter tot 1945 in handen van Duits-Christelijke leiders.

 


(14)
De bouw van kerken lag tijdens de nazitijd niet stil. Integendeel, tussen 1933 en 1941 worden honderden nieuwe kerken gebouwd. Deze presenteren veelal een kasteelachtige massaliteit met overwegend kale zijmuren en kleine vensters bovenin. In hun kunst krijgen christelijke thema’s vaak een heroïsch karakter. Hier de altaarfresco’s door Hans Kohl van 1935 uit de Lutherkerk in Offenbach-Bieber op een matige toeristenfoto. Ze beelden de geboorte, de kruisiging en de opstanding van Jezus Christus uit. In plaats van een enigszins olijfkleurige huid, donkerbruin tot zwart haar en donkere ogen, heeft Jezus rechts een rozige huid, blond haar en blauwe ogen. Hoewel hij midden aan het kruis genageld staat, lijkt zijn gezicht eerder dromerig en niet vertrokken van pijn. Kohl schildert links Maria en het kindje Jezus met blond haar en geeft daar ook de herders een Germaanse uitstraling. De Farizeeën (midden-fresco-rechts) en een crimineel die met Jezus gekruisigd wordt, krijgen een profiel dat lijkt op nazi-karikaturen van Joden. De Romeinse kapitein te paard krijgt hier het volle licht. De opstandingsscène rechts wekt de indruk dat de Messias zijn laatste dagen in de sportschool heeft doorgebracht. Zulke ensceneringen vertonen een afkeer van het lijden, ze zijn veeleer gericht op een heldendom dat voor ons heil de dood tart.

 


(15)
Links een pontificaal schilderij van paus Pius XI door Philip de László. Namens deze paus sluit zijn nuntius Pacelli in juli 1933 met Hitler een concordaat tussen het Vaticaan en Duitsland. In ruil voor beperkte vrijheden op het gebied van godsdienst en onderwijs zal de Duitse Katholieke Kerk zich ‘vrijwillig’ onthouden van politieke en sociale activiteiten. Pacelli (de latere paus Pius XII) schakelt zo het verzet tegen Hitler uit onder een deel van de katholieken. Zo had de katholieke Joods-Duitse filosofe en latere karmelites Edith Stein de paus per brief erop gewezen dat Joden uit onderwijs-instellingen verwijderd en Joodse winkels geboycot werden: Wij allen… vrezen het ergste voor het aanzien van de kerk, wanneer het zwijgen nog langer voortduurt. Maar na het concordaat verstrekken priesters systematisch gegevens uit hun huwelijks- en doopregisters aan de nazi-bureaucratie ten behoeve van de rassenpolitiek. Rechts twee pauselijke encyclieken tegen het totalitarisme, beide uit 1937: Divini Redemptoris (Goddelijke Verlosser) – over het atheïstische communisme als de ultieme vijand – en Mit Brennender Sorge (Diepbezorgd) – over de Katholieke Kerk in het Duitse Rijk. Deze laatste encycliek, die in alle katholieke kerken in Duitsland wordt voorgelezen, kritiseert de inbreuken op het concordaat en verdedigt het Oude Testament. Ook veroordeelt zij het neo-heidendom, de mythe van ras en bloed, en de verabsolutering van de staat. Maar Hitler, het nationaal-socialisme én de Joden worden niet genoemd. Desondanks organiseren nazi’s daarop een tegencampagne, zoals showprocessen rond monniken en priesters vanwege hun ‘homoseksualiteit’ of ‘seksueel misbruik van kinderen’ die de Katholieke Kerk in een kwaad daglicht moet stellen.

 


(16)
De foto links is uit 1935 en toont een antisemitisch propaganda bord met Joden zijn hier niet gewenst naast een wegkruis aan de rand van een dorp in Beieren. Jezus wordt blijkbaar ook in de dominante katholieke dorpscultuur niet langer als Jood gezien. De tekst op de foto rechts met een NSDAP-bord, eveneens uit Beieren, luidt: De vader van de Joden is de duivel. Deze anti-Joodse passage is afkomstig uit het Evangelie van Johannes (hoofdstuk 8 vers 44) waar Jezus zich verdedigt in een twistgesprek met Joden. In de nazitijd worden dergelijke passages dankbaar ingezet in campagnes tegen de joden. Zij passen ook uitstekend in de vulgaire christelijke gnosis die nazi-theologen propageren. Enkele bisschoppen hebben geprobeerd ‘katholieke niet-Ariërs’ te behoeden voor deportatie. Maar voor Joden als zodanig hebben zich slechts uitzonderlijke figuren ingezet. In Hongarije weten diverse katholieke en lutherse bisschoppen wel duizenden gedoopte Joden te beschermen. Maar in Oostenrijk, Slowakije en Kroatië spelen ook delen van de Katholieke Kerk een rol in de deportaties van en in de genocide op Joden en andere ‘Untermenschen’. Toch is zelfs hier de collaboratie niet zwart-wit. Zo heeft aartsbisschop Stepinac van Zagreb, die aanvankelijk de katholieke dictator Pavelic steunde, publiekelijk tegen slachtingen van Serviërs en Joden geprotesteerd.



(17)
Links een lidmaatschapsbewijs van de Bekennende Kirche, juli 1934 in Berlijn ondertekend door dominee Martin Niemöller, en rechts een foto van de lutherse predikant en verzetsstrijder Dietrich Bonhoeffer. De Bekennende Kerk is vooral gericht tegen de Duitse Christenen. Terwijl de Duitse Christenen getypeerd kunnen worden als een mannenbeweging kan men de Bekennende Kerk verregaand als een door mannen gedomineerde evangelische vrouwenbeweging kenmerken. Midden boven staat: De Bekennende Kerk is de vereniging van allen die de Heilige Schrift van het Oude en het Nieuwe Testament volgens de uitleg van de Reformatie-belijdenissen als het enige fundament van de kerk en haar prediking erkennen. Christus staat dus op de eerste plaats en daarna komt pas Duitsland. Een theologische synthese van christendom en nationaal-socialisme wordt zo tot ‘ketters’ bestempeld. Deze verdediging van de kerk wil echter niet zeggen dat zij het nationaal-socialisme afwijst. Ook een meerderheid van de Bekennende Kerk blijft trouw aan de Führer. Een memorandum van een minderheid aan Hitler uit 1936 noemt het bestaan van concentratiekampen als de zwaarste belasting van het geweten; maar dit memo wordt niet gepubliceerd. De Bekennende Kerk probeert wel kerkleden van Joodse afkomst te steunen. Zeldzame voorgangers die zich gaandeweg ook uitspreken tegen de vervolging van Joden buiten de kerk, zoals Bonhoeffer en Niemöller, komen zelf in concentratiekampen terecht. Overigens dringen de nazi’s vanaf 1937, onder het motto van deconfessionalisering, het werkgebied van de christelijke kerken verder terug.

 


(18)
Dan woedt in de nacht van 9 op 10 november 1938 een grote pogrom: de Kristallnacht. Goebbels vindt zijn excuus in een aanslag van een wanhopige 17-jarige Joodse jongen op een Duitse diplomaat in Parijs. Daarop worden honderden Joden in Duitsland, Oostenrijk en Sudetenland, vermoord of tot zelfmoord gedreven. Duizenden winkels, bedrijven, huizen en scholen van Joden worden geplunderd en vernield en zo’n 1400 synagoges in brand gestoken en gesloopt. Meer dan 30.000 joden worden opgesloten in concentratiekampen. Links de plundering van de synagoge van Euskirchen met een Thora-rol hangend vanaf het dak. De vijf boeken van Mozes uit de Hebreeuwse Bijbel worden niet zomaar vernield. De politieke religie van de nazi’s moet immers schoon schip maken met Oud-Testamentische tradities om het nieuwe uitverkoren volk van een Arische oorsprong te kunnen voorzien. Uit modern onderzoek blijkt dat de evangelische kerken tijdens de preken op hun boetedag (16 november), zeldzame uitzonderingen daargelaten, geen afstand nemen van die vreselijke pogrom. De foto rechts uit februari 1939 toont een carnavalswagen in Neustadt met de lokale synagoge in een vlammende beschildering en figuranten met feestneuzen. Joden horen hier al toe aan het verleden; in het nieuwe Duitse Rijk is voor hen geen plaats meer.

 


(19)
Links op een krantenpagina van 15 oktober 1940 het nazi-plan voor een Joods getto in Warschau. Alle Joden buiten dit gebied moeten binnen enkele weken verhuizen naar een getto rond de oude Joodse wijk. Terwijl elders wonende families koortsachtig hun bezittingen verkopen en op zoek gaan naar een plek in dit getto, begint de ruzie over haar grenzen. Chaim Kaplan noteert in zijn dagboek: De Poolse kant begon te onderhandelen – in deze buurt hebben ze een kerk; … daar is een fabriek die duizenden Arische arbeiders in dienst heeft … Zo snijden ze straat na straat van het Joodse gebied af, en worden de grenzen van het getto steeds krapper. In plaats van te spreken over katholieke Polen versus Joodse Polen zien we hier hoe nazi’s erin slagen hun raciale categorieën ingang te doen vinden. Naderhand blijkt overigens dat ze niet-Joodse Polen eveneens opvatten als Untermenschen; zij zouden slavenzielen hebben. Van hen worden er ook meer dan 2 miljoen vermoord. Terug naar Warschau; daar tekent een maand later SS-Sturmbannführer Max Jesuiter op een geheime legerkaart de nieuwe, grilliger getto-grenzen. Het stap voor stap doen krimpen van het getto speelt een hoofdrol in de naziterreur. Op 16 november 1940 wordt dit getto met zo’n 400.000 Joden afgesloten. Duitse gendarmerie en Poolse politie bewaken haar poorten van buiten en de Joodse politie van binnen. Alleen met speciale pasjes kan men het getto tijdelijk verlaten. Kaplan schrijft: We zitten gevangen binnen een dubbele muur: een bakstenen muur voor ons lichaam en een muur van stilte voor onze ziel.

 


(20)
Deze luchtfoto van Auschwitz-Birkenau is in augustus 1944 gemaakt door een verkenningseenheid van de Royal Air Force. Op de foto lijkt zelfs een rij gevangenen te staan. Elie Wiesel getuigt hoe hij in Auschwitz een merkwaardig proces bijwoonde. Drie vrome en geleerde rabbijnen besluiten namelijk God voor de rechtbank te dagen vanwege het bloedbad onder zijn kinderen. In een opgewonden discussie klagen zij verbitterd God aan, die zijn volk is vergeten en hen zo overlevert aan haar moordenaars. God is strafbaar omdat hij zijn verbondsverplichtingen tegenover de Joden niet nakomt. Na dit proces, waarin God schuldig is bevonden, zegt een van de rabbijnen met het oog op de ondergaande zon: Kom, het is tijd voor het avondgebed. En zij buigen hun hoofden. … De plattegrond rechts heb ik elders al eens besproken; Ik stip hier slechts de gaskamers en crematoria aan (a-b en c-d). In dit stadium van de oorlog is het aantal mensen dat in Auschwitz wordt vergast zo hoog dat de crematoria niet alle lijken kunnen verbranden. De rookpluim links op de foto legt de moord op Hongaarse Joden vast, waarvan vele lijken door het Sonderkommando in open kuilen moeten worden verbrand. Nu stond het begrip Holocaust in de antieke Griekse religie voor een ritueel waarbij het offer in rook opging. Nazi-leiders blijken gefascineerd door een offermystiek. Zo schrijft Goebbels in een brochure: De reiniging van schuld ligt in het offer! … Het offer is alles. Het maakt ons tot helden van de daad. Door de bedwelmende adem van het rookoffer stort het oude in en vormt het nieuwe zich als vanzelf. Goebbels spreekt hier niet over de zelfopoffering van soldaten aan het front. Zijn offertheorie slaat op de Joden. In zijn dagboek van ’42/’43 staat: De Joden worden onderworpen aan een straf die weliswaar barbaars is, maar die ze volledig verdienen. Men mag in zulke zaken niet sentimenteel worden.

 


(21)
Alfred Rosenberg, de partij-ideoloog van de NSDAP, is de eerste prominente nazi die al in 1933 de Evangelische Kerk verlaat. Begin 1936 beëindigen ook de SS-leiders Himmler en Heydrich hun lidmaatschap van de Katholieke Kerk. De Nazi-partij tolereert echter geen atheïsme. Daarom worden zulke kerkverlaters in de volkstelling van 1939 getypeerd als ‘Godgelovigen’. Deze hangen een deïsme, pantheïsme of neo-heidendom aan. Terwijl Hitler en de zijnen het ‘positieve christendom’ blijven belijden ontwikkelt de leiding van de SS een Germaanse ‘oer’cultus die het christendom als ‘rasvreemde’ religie van het Duitse volk moet aflossen. Himmler verklaart: Wij geloven in een Almachtige God die boven ons staat; hij heeft de aarde, het vaderland en het volk geschapen en heeft ons de Führer gezonden. Het spirituele centrum van de SS, het kasteel Wewelsburg, promoot juist de wijsheid en cultuur van het Arische ras. In een geheime toespraak van oktober 1943 tot zo’n 100 SS-officieren in Posen, nu Poznań in Polen, verheerlijkt Himmler de Holocaust aldus: De meesten van jullie zullen wel weten wat het betekent als er 100 lijken bij elkaar liggen, als er 500 liggen of als er 1000 liggen. En dat we dit hebben doorstaan ​​en dat we fatsoenlijk zijn gebleven – afgezien van uitzonderlijke menselijke zwakheden – heeft ons sterk gemaakt en is een glorie waar nooit over gesproken is en waar nooit over gesproken zal worden. … Wij hebben het morele recht, wij hebben de plicht tegenover ons volk om dit te doen, om de mensen te doden die ons wilden doden. (…) Wij hebben deze uiterst moeilijke taak volbracht uit liefde voor ons volk. En we hebben geen schade geleden aan ons innerlijk, aan onze ziel, aan onze karakters.

 


(22)
Hier een foto van de Duits-Amerikaanse Joodse filosofe Hannah Arendt die in 1950 al een heldere politieke analyse van het totalitarisme publiceert. Op het eerste gezicht lijkt de politieke religie van het nationaal-socialisme syncretisch: een fusie van uiteenlopende tradities. Arendt legt echter een onderliggende dynamiek bloot. Voor de nazi’s is de mens niet langer een moreel verantwoordelijk individu, maar drager van natuurlijke tendenzen. Vroeger vermoordden despoten mensen die hun macht bedreigden; het totalitarisme van de nazi’s roeit echter Joden en andere Untermenschen uit omdat ze van nature kwaadaardig zouden zijn. Hun ontmenselijking culmineert in het concentratiekamp. Dat is een ruimte met een self-fullfilling prophecy die gevangenen uiteindelijk reduceert tot willoze lichamen. In Auschwitz werden die ‘levende doden’ musulmannen genoemd. De Holocaust, die de hel op aarde realiseert, komt volgens Arendt niet voort uit cynisme of nihilisme. Nazi’s gehoorzamen veeleer aan een immanente wet met een meedogenloze logica. Het is die ontzagwekkende natuurwet die bepaalt dat het Herrenvolk de eindstrijd met de mindere rassen kan winnen. De Holocaust versnelt zo slechts de komst van het Duizendjarige Rijk. Zwakkeren kunstmatig in leven houden ontheiligt daarentegen Gods scheppingsplan. Kortom, de politieke religie van de nazi’s erkent geen goddelijke transcendentie, in plaats daarvan verheerlijk ze het heilsplan dat vervat zou liggen in het Arische ras. Met deze scherpe observatie van Hannah Arendt sluit ik mijn uiteenzetting over de politieke religie van de nazi’s af.

 

PAUZE

 


(23)
Het idee van de joods-christelijke traditie als moreel fundament voor de Westerse beschaving is omstreden. Pogingen om joods-christelijke waarden op te nemen als basis voor de seculiere Europese grondwet zijn mislukt. Toch komt tegenwoordig deze ‘aloude traditie’ diverse gelovige en niet-gelovige politici handig uit om moslims de maat te nemen. Anderen, met name uit Joodse kring, stellen echter dat ‘die eeuwenoude joods-christelijke traditie’ een moderne mythe is die voortkomt uit naoorlogs schuldgevoel over de Holocaust. Juist haar koppelteken (-) zou de historische realiteit verhullen van allerlei vormen van anti-Joods geweld, gevoed door christelijk fanatisme. Maar dit vind ik te zwart-wit gedacht en historisch beperkt houdbaar. Het is hier niet de plek om uitgebreid op deze kwestie in te gaan; daarom volsta ik met enkele inleidende opmerkingen.

Vroege kerken volgden wel degelijk joods-christelijke tradities; vanaf de tweede eeuw werpen zij zich echter op als het ‘ware Israël’. In dezelfde periode wordt aan de achttien zegenspreuken van het Sjemonee esree een negentiende vervloekingsvers toegevoegd om jodenchristenen uit de Joodse gemeente te verwijderen. Zo gaan Joodse en christelijke gemeenten in het Romeinse Keizerrijk uit elkaar[2]. Tegelijkertijd wordt in reactie op Marcion’s gnostische opstelling van de God der Naastenliefde tegenover de God der Wrake de katholieke bijbelcanon vastgesteld. Voortaan wordt de Hebreeuwse Bijbel op basis van het Evangelie geherinterpreteerd tot Oude Testament. Ook na de Reformatie vormt deze ‘overeenstemming’ van het Oude met het Nieuwe Testament de basis voor de dominante joods-christelijke traditie in het Westen. Links zien jullie het schilderij ‘Mozes en de tien geboden’ van Claude Vignon uit midden zeventiende eeuw. Rechts: Sint Paulus die zijn brieven schrijft, van Valentin de Boulogne uit ±1620. De opgeklopte tegenstelling tussen de wet van Mozes versus het geloof van Paulus, met name in de uitlegtraditie van diens ‘Brief aan de Romeinen’, vormt al vele eeuwen een theologische basis voor de marginalisering en soms zelfs voor de vervolging van Joden door christenen.

 


(24)
In de geschiedenis van Europa komen echter ook lange perioden voor die eerder blijk geven een alledaags samenleven, ook op religieus gebied. In het zeventiende eeuwse debat van christelijke geleerden ‘Over de republiek van de Hebreeën’ (De Republica Hebraeorum) wordt zelfs een politieke grondwet ontwikkeld op basis van de Hebreeuwse Bijbel, de Talmoed en Maimonides’ Mishneh Torah. In onze ‘Republiek der Zeven Provinciën’ speelt daarbij de vermaarde rechtsgeleerde, historicus, theoloog, vertaler, toneelschrijver en dichter Hugo de Groot een hoofdrol; links staat hij geportretteerd door Michiel Jansz van Miereveld in 1631. De Groot is een pionier op het gebied van het natuurrecht dat hij definieert als het idee dat bepaalde zaken uit zichzelf goed of slecht zijn en daardoor bepaalde rechtsbeginselen op zich geldig zijn. Deze vloeien dus niet voort uit Gods openbaringen aan Mozes op de Sinaï, maar gelden sinds het verbond van God met Noach voor alle mensen, zelfs als we zouden aannemen dat er geen God van Israël bestaat. De (zeven) Noachitische geboden formuleren zo de universele principes van ethisch gedrag en respect voor levende wezens. Daarom stelt de Groot ook dat men geen oorlog mag voeren tegen niet-christelijke volken als straf voor hun afwijzing van Christus en dat het illegaal is om christenen te straffen omdat zij twijfelen aan de orthodox-calvinistische uitleg van passages in de Heilige Schrift. Dit laatste baseert hij op ‘de aloude praktijk van de joden’. In 1615 ontwerpt de Groot ook een Remonstrantie waarin hij de vestiging van Joden in onze Republiek bepleit, met name in Amsterdam. Rechts een exemplaar van dat ‘Jodenreglement’ van zijn hand uit de Bibliotheek Ets Haim aldaar. Hij verbond wel enkele beperkingen aan zo’n vestiging zoals de verboden om christenen tot het jodendom over te halen (het omgekeerde mag wel) en om seksueel te verkeren met christelijke vrouwen. Volledige burgerrechten worden Joden destijds dus ontzegd, maar vergeleken met elders in Europa bestaat hier een relatieve tolerantie. Er zijn ook geen getto’s en Joden hoeven geen collectieve belasting te betalen. Bovendien zijn ze niet afhankelijk van tijdelijke contracten waarmee hun vestiging steeds opnieuw zou moeten worden bevochten. Door De Groot wordt de dominante joods-christelijke traditie van het Oude en Nieuwe Testament theologisch en politiek gerelativeerd en aangevuld vanuit de Joodse traditie.

 


(25)
Verder in dit deel van mijn lezing wil ik schetsen hoe bepaalde joods-christelijke tradities tijdens de Tweede Wereldoorlog en onmiddelijk daarna een zekere rol spelen. Ik begin met een opmerkelijk voorbeeld hoe zelfs in Joodse reacties op de nazi’s en hun handlangers een joods-christelijke traditie gestalte krijgt. Roemenië is dé Duitse bondgenoot die zelf haar Joden deporteert en vermoordt, met name die van Bessarabië (ongeveer Moldavië) en de Boekovina. Oktober 1941 begint de fascistische premier Maarschalk Antonescu aan een grote zuivering. Zo’n 3,5 miljoen niet-Roemenen moeten het land verlaten. Serviërs, Turken, Hongaren en Oekraïners worden daarbij uitgewisseld tegen Roemenen uit buurlanden. Maar de deportatie van Joden en Roma wordt getypeerd als een ‘enkele reis’. Zo worden ook Arnold en Anisoara Daghani vanuit het getto van de stad Cernăuți (voorheen Czernowitz, nu Chernivtsi) gedeporteerd naar Transnistrië. Velen van hen sterven in dodenmarsen of komen daar om door honger, vorst of dysenterie in concentratiekampen met kapotte barakken zonder elektriciteit, stromend water of latrines. Alleen de corruptie onder Roemeense en Oekraïense bewakers biedt nog overlevingskansen. Augustus 1942 worden de Daghani’s en andere dwangarbeiders verder gedeporteerd naar de oostoever van de zuidelijke Boeg-rivier. In Oekraïne moeten ze werken aan de ‘Doorgaande Weg IV’, de toevoerlijn naar het Duitse zuidoostelijke front. Dit enorme project, opgezet door het semi-statelijke bouwbedrijf Organisation Todt, functioneert volgens het principe ‘Uitroeiing door arbeid’ (Vernichtung durch Arbeit). Durchgangsstrasse IV kost het leven aan vele duizenden Sovjet-krijgsgevangenen en aan minstens 25.000 Joden. Als ze niet meer kunnen werken worden ze doodgeschoten door de SS, de SD of de OT-politie. Deze manuscriptkaart toont de werkkampen en de indeling van die weg in zones. Zij is jaren na de oorlog getekend door Arnold Daghani, maar ze is mede gebaseerd op zijn dagboek waarin hij zijn bittere ervaringen in kamp Michailowka noteert.

 


(26)
Toen de Daghani’s werden opgepakt kon Arnold zijn waterverf-kist meenemen. Op stukjes karton en papier doet hij verslag van hun werkkamp en portretteert daar diverse dwangarbeiders. Zo ontstaan in ‘42/’43 ruim 50 tekeningen en aquarellen, waarvan jullie er hier twee zien. Links dwangarbeiders op weg naar hun werk lopend tegen een ijzige wind. Rechts hun barak op een werkvrije zondag; in de ‘kooi’ linksboven zit Anisoara. Op de kritiek van een jonge dwangarbeidster dat dergelijke scènes te tam zijn om de wreedheid van het kamp weer te geven reageert Daghani dat hij de waardigheid van zijn medegevangenen wil schilderen en hen juist niet als slachtoffers wil tekenen. Ondanks de gruwelijke omstandigheden waaronder ze moeten leven proberen ze zich toch enigszins schoon te houden en hun onderkomen op orde te brengen. Beneden in het midden wordt zelfs een Oekraïense wacht geschoren. Ook enkele Oekraïense wachtposten en Duitse ingenieurs worden door Daghani geportretteerd; daarvoor ontvangt hij dan een appel of een stuk brood. In april 1943 krijgen de Daghani’s van een Duitse bouwfirma de opdracht om in hun hoofdkwartier in de nabije stad Gaisin een groot mozaïek aan te brengen. Van daaruit weten ze te vluchten; ze waden ’s nachts door de Boeg en verstoppen zich in het getto van Bershad in Transnistrië. Zo weten ze de oorlog door te komen, maar de rest van zijn leven worstelt Daghani met de schuld overleefd te hebben terwijl de anderen omkwamen.

 


(27)
De medegevangene die Daghani’s aquarellen te tam vond was de achttienjarige Selma Meerbaum-Eisinger; rechts op een foto uit mei 1940 in Cernăuți. Selma was een Roemeense Jodin en Duitstalige dichter. Onder invloed van Heine, Rilke, Verlaine en Tagore heeft zij gedichten geschreven; 52 daarvan zijn bewaard gebleven in een bundel die is opgedragen aan haar vriend Lejser Fichman. Haar onvoltooide laatste gedicht Tragik is van december 1941, ik zal het voorlezen in het Duits:
Das ist das Schwerste: sich verschenken
und wissen, dass man überflüssig ist,
sich ganz zu geben und zu denken,
dass man wie Rauch ins Nichts zerfliesst.
Wij kunnen dit gedicht tegenwoordig niet meer lezen zonder te denken aan de Holocaust met haar verbrande lijken; Selma is hier echter wanhopig omdat Lejser geen afscheid van haar heeft genomen, toen hij naar een Roemeens werkkamp moest gaan.

 


(28)
Selma komt met haar moeder en stiefvader terecht in werkkamp Michailowka; verzwakt door het zware werk aan de Durchgangstrasse IV sterft ze daar in december 1942 aan vlektyphus. Arnold Daghani noteert in zijn dagboek: Ik heb een potloodtekening van 15 bij 15 centimeter gemaakt van Selma die met twee ladders naar beneden wordt gehaald. Mijn thema, dat ik twee weken geleden heb meegemaakt, doet mij sterk denken aan de ‘Kruisafneming’. Ook hier stelt Daghani: Ik laat niet zien hoe de misdaden worden gepleegd, maar eerder een vorm van martelaarschap. Een tekening uit 1955 versterkt de religieuze indruk van deze scène. Ze concentreert zich sterker op de centrale figuren en op de kruisende balken van Selma’s kooi. Hoewel Daghani is opgegroeid in een Joods gezin maakt hij bij het tekenen en schilderen van zijn ervaringen gebruik van zowel de Joodse als de christelijke iconografie. Zijn aandacht voor het christendom wordt niet alleen door de zware omstandigheden bepaald; zij maakt deel uit van zijn meervoudige religieuze identiteit. In 1965 typeert Daghani zichzelf dubbelzinnig als een ‘protestantse Jood’ en voegt daaraan toe dat hij dit al was tijdens de oorlog.

 


(29) 
Arnold Daghani staat geenszins alleen met zijn schildering van het lijden van Joden als de lijdensweg van Jezus. Links de ‘Witte kruisiging’ door Moisje Segal, beter bekend als Marc Chagall. Dit beroemde schilderij is van kort na de Kristallnacht. Tussen Sovjet-soldaten met rode vlaggen die een sjtetl bestormen en nazi’s die een synagoge in brand steken hangt Jezus gekruisigd met een aureool om zijn hoofd en een Joodse gebedssjaal om zijn lendenen. Er valt veel meer over dit schilderij te vertellen; ik volsta echter met de opmerking dat de moderne martelaren, hier wel verbonden zijn met de gekruisigde, maar in deze draaikolk van vernietiging niet verlost worden. Rechts een kruisiging door Daghani uit 1975; op deze duistere tekening met alleen de vastgenagelde delen van het lichaam van Jezus staan op het kruis de namen van alle werkkampen in Zuid-West Oekraïne. Deze naakte namen vormen een gedenkteken voor de slachtoffers en een monument van schande voor de daders. In de plaats van de romp van Jezus schrijft Daghani: Ik ben het licht; een verwijzing naar het Evangelie van Johannes (hoofdstuk 8 vers 12) en naar Jesaja 60:1. Verder ontbreekt ook hier een verwijzing naar de bevrijding van kwaad en schuld via het lijden en sterven van Jezus Christus. Opnieuw worden de moderne Joodse martelaren wel geheiligd, maar niet verlost. Het lege kruis als symbool van de dood die overwonnen is door de opstanding blijft voor Joden taboe. Maar op Jom Kippoer noemen Arnold en Anisoara tijdens het kaddisj-gebed steeds de namen van vermoorde medegevangenen uit kamp Michailowka.

 


(30)
Het laatste onderwerp dat ik aankaart is hoe het Amerikaanse leger meteen na de oorlog in West-Duitsland een christelijk-joodse samenwerking promoot. Links een artikel in een krant uit Kansas van maart 1933 als de internationale boycot van Duitse producten begint. Oud-gouverneur Al Smith van New York had in 1927 de National Conference of Jews and Christians opgericht als reactie op anti-katholieke en anti-semitische sentimenten die opdoken tijdens zijn campagne als democratische presidentskandidaat. Deze NCJC belegt regelmatig interreligieuze en interraciale bijeenkomsten en organiseert broederschapsweken voor scholen en zomerkampen. Vooral de optredens van het Tolerance Trio, een reizende roadshow vol grappen met een priester, een rabbijn en een predikant, baren opzien in het hele land. Rechts zien jullie de laatste van de vier de-briefingskaarten van de 79th Infantery Division van het Amerikaanse leger. Daarop is linksboven, als in een Hollywoodscène, te zien hoe deze divisie in maart ‘45 de Rijn oversteekt en rechtsmidden zien we hun rol bij de levensmiddelenvoorziening van de bevrijde volken. Inmiddels heeft de Evangelische Kirche in Deutschland in oktober ‘45 openlijk haar medeschuld bekent aan het eindeloze lijden door de oorlog en over hun gebrek aan verzet tegen het naziregime, maar de vernietiging van Joden wordt niet genoemd. De Katholieke bisschoppen hadden toen al in een herderlijk schrijven van augustus hun medeverantwoordelijkheid achter algemeenheden verborgen: Veel Duitsers, ook uit onze gelederen, hebben zich laten misleiden door de valse leer van het nationaal-socialisme.

 


(31)
Na de oorlog lijden de mensen ook in Beieren honger; vooral in de steden. Terwijl de infrastructuur is verwoest moeten hier bovendien 200.000 Joodse displaced persons uit het oosten verzorgd worden, plus bijna twee miljoen verdreven Duitse staatsburgers, met name uit de door Polen en de Sovjet-Unie geannexeerde gebieden. Daarom zijn prijzen streng gereguleerd en veel etenswaren op de bon. Joodse vluchtelingen ontvangen extra levensmiddelen van Amerikaanse NGO’s, die deels ondershands worden verkocht. Deze ‘Joodse praktijken’ roepen grote verontwaardiging op, ook onder politici van de net opgerichte Christlich-Soziale Union. Zij willen de locale boeren beschermen, maar velen daarvan hamsteren evenzeer voedsel voor de zwarte markt. Dat is de context van de foto links in München uit de hongerwinter van ‘46/’47: Amerikaan geef ons iets te eten; anders zullen wij Hitler niet vergeten. Ook enquêtes signaleren destijds een terugkerend antisemitisme. Het militaire bewind van de Amerikaanse zone stelt daarop in 1947 een Methodistische predikant aan om in München de Gesellschaft für Christlich-Jüdische Zusammenarbeit te organiseren. De Duitse Jood Hans-Joachim Schoeps (op de foto rechts) wordt aangesteld als hoogleraar godsdienst-geschiedenis aan de Universiteit van Erlangen. De meeste van zijn familieleden zijn vermoord; zelf heeft hij de oorlog overleefd in Zweden. Deze Schoeps wordt nu de onmisbare Jood in die christelijk-joodse dialoog. Voor hem is interreligieuze samenwerking echter alleen mogelijk als christenen hun missie onder Joden opgeven én de valse oppositie tussen de Joodse wet en het christelijk geloof afwijzen.

 


(32)
Deze Amerikaanse propagandafolder toont hoe een luchtbrug de landblokkade van West-Berlijn door de Sovjets ontkracht. Langs drie luchtcorridors bereiken dagelijks zo’n 45.000 ton spullen de stad. Het is de eerste grote confrontatie in de Koude Oorlog tussen ‘Oost’ en ‘West’. Na de opheffing van die blokkade ontstaan in 1949 de Bondsrepubliek Duitsland én de Duitse Democratische Republiek. Gesteund door zakenlieden, vakbondsleiders en locale autoriteiten verspreiden verenigingen voor christelijk-Joodse samenwerking zich nu over alle grote steden in West-Duitsland. Maar gezien het geringe aantal Joden blijft die nieuwe samenwerking toch vooral een christelijke aangelegenheid. Voor bondskanselier Adenauer vormt zij het vertrekpunt voor een christelijk programma van de-nazificatie, primair via het onderwijs. Daarnaast gaan vieringen van de joods-christelijke waarden van de Westerse beschaving een hoofdrol spelen in de strijd tegen het goddeloze communisme. Ondertussen legt hun sociale marktpolitiek een fundament voor het Duitse Wirtschaftswunder. Met dit brede moreel-economische programma pareert West-Duitsland ook de felle kritiek vanuit de DDR die met name wijst op de vele voormalige nazi’s die nu voorname posities innemen in het West-Duitse staatsapparaat. Zo krijgt deze joods-christelijke traditie er een actuele politieke dimensie bij.

 


(33)
Bij dit fraaie fotoportret van Arij Boogerman door Per Bos maak ik de balans op. Het doel van het nazisme was de schepping van een ‘Duizendjarig Rijk’ en de verovering van ‘leefruimte’ voor het Arische ras in het Oosten. De genocide op 6 miljoen Joden en op miljoenen andere Untermenschen vormt de voorwaarde om beide doelen te realiseren. Aldus culmineert het ‘positieve christendom’ van de nazipartij in massamoorden. Een omvangrijke offercultus moet zo de eindstrijd beslechten van de spirituele Arische krachten van het licht tegen de materiële Joodse krachten van de duisternis. Hitler als strijdende Messias baseerde zijn apocalytisch visioen op de tegenstelling tussen de God van het Joodse Oude Testament versus de God van het Arische Nieuwe Testament. De grote waarde van een publiekelijk beleefde joods-christelijke traditie is daarentegen dat zij die politieke religie van de nazi’s duidelijk ondermijnt en een gelovige grondslag vormt tegen dit antisemitisme en racisme. De joods-christelijke traditie wordt echter een valkuil als zij Joodse tradities alleen maar omarmt en inlijft vanuit een herinterpretatie van de Hebreeuwse Bijbel als Oude Testament op basis van het Evangelie; als een voorafschaduwing van de komst van Jesus Christus. Of erger nog, als christelijke fanatici over de rug van Israël versus Palestina de eindstrijd bij Armageddon naderbij willen brengen om zo de wederkomst van Jezus Christus te bespoedigen. Het inspirerende gesprek dat ik met Arij voerde ging juist over deze punten. Onze conclusie werd dat Joodse én joods-christelijke tradities naast elkaar pas een gezamenlijke grondslag vormen voor onze hoop dat dit soort afschuwelijke dingen niet meer kunnen gebeuren. Bij het leggen van struikelstenen was die erkenning van de Joodse traditie overigens al praktijk; daar wordt immers het Kaddiesj gereciteerd.

 


(34)
Bij de dodenherdenkingen op 4 mei in Dordrecht is dit echter nog niet het geval. Op deze recente foto, ook van Per Bos, legt Bertie Rodriguez met haar dochter en kleindochter, namens de Stichting Dordts Joods Overleg, een krans bij het monument op het Sumatraplein. Dat bestaat uit een groot leeg kruis en een tombe met de woorden: Voor hen die vielen. Nu zijn de Dordtse Joden niet gevallen in de strijd, maar vermoord. En het blijft voor Joden pijnlijk om hun krans aan de voet van een kruis te moeten leggen. Hoewel de Stichting Dordts Joods Overleg in gesprekken en brieven met de gemeente Dordrecht herhaaldelijk erop gewezen heeft dat dit monument volstrekt niet ‘inclusief’ is, heeft dit er nog niet toe geleid de gezamenlijke Dodenherdenking anders vorm te geven, of een andere plek te kiezen. Daarom besluit ik deze lezing met een verzoek aan jullie om mee te denken hoe de jaarlijkse Dodenherdenking op 4 mei in onze stad met meer respect voor àlle betrokkenen vorm kan worden gegeven.

Bedankt voor jullie aandacht.

© Harrie Teunissen, cultuur- en godsdiensthistoricus

[1] Chamberlains latere schoonvader Richard Wagner had overigens al eerder Siegfried, de vermoorde held van de Götterdammerung, op één lijn gesteld met een Germaanse Christus. Siegfried fungeert immers – net als Christus – als verlosser voor de toekomst.

[2] Joods-christelijke gemeenten, zoals de Elchasaïeten, die de sabbath koesteren, kosjer eten, de besnijdenis behouden én geloven in Jezus als de opgestane Messias blijven echter nog eeuwenlang ten oosten van het Romeinse en het Byzantijnse Rijk bestaan en vormen daar mede de religieuze context bij het ontstaan van de islam.

 

* Introductie door Jan Versteeg:

Namens het Documentatie- en Kenniscentrum Augustijnenhof heet ik u allen hier in de Augustijnenkerk van harte welkom om de 2e Arij Boogerman lezing bij te wonen:  DE HOLOCAUST EN DE JOODS-CHRISTELIJKE TRADITIE.

Een bijzonder welkom voor mevrouw Adri Boogerman-Bas en voor Harrie Teunissen en welkom voor alle genodigden, waaronder de vrienden van de Augustijnenkerk en de vrijwilligers en vrienden van de Augustijnenhof.

Als Augustijnenhof kunnen we (hier vlak achter de kerk) over een prachtige accommodatie beschikken. In het hart van onze stad. Omringd door straten die historie ademen. Deze plek hebben we vooral te danken aan Arij Boogerman. En niet alleen voor ons heeft hij veel betekend. In het bijzonder voor de stichting Stolpersteine, maar ook voor de Grote Kerk en niet in de laatste plaats de Augustijnenkerk. Om de herinnering aan hem levend te houden binnen de omgeving waar zijn hart lag, is het idee geboren om een activiteit van de Augustijnenhof naar hem te noemen. Omdat die er niet was, is de Arij Boogerman Lezing in het leven geroepen. Vanavond is de tweede editie. Op zijn geboortedag, 26 mei.

Weet u wel waar u vanavond bent? Ongeveer met dat zinnetje is Arij Boogerman menig bijeenkomst hier in de Augustijnenkerk begonnen. U bent in de Augustijnenkerk. Deze kerk is rond 1275 gesticht en is daarmee één van de oudste kerken van ons land. We zijn inmiddels 750 jaar verder en u mag van mij aannemen dat er in die jaren heel wat in en rond deze kerk is gebeurd. Niet alleen bouwkundig, ook geschiedkundig. De meest bekende gebeurtenissen zijn de Statenvergadering van 1572 en de Synode van Dordrecht van 1618-1619. Wie er meer over wil weten: schiet na afloop iemand van de Vrienden van de Augustijnenkerk aan of kom eens langs bij ons in de Augustijnenhof.

Deze tweede Arij Boogerman Lezing staat in het teken van De Holocaust en de Joods-Christelijke traditie. We zijn heel blij dat Harrie Teunissem hier vandaag het woord wil voeren. Hij kan als geen ander verhalen over de Joods-Christelijke traditie verwoorden. Het mooie is dat hij hierover ook met Arij Boogerman breedvoerig van gedachten heeft kunnen wisselen; dat is in ieder geval het vertrekpunt van deze lezing.

Met veel genoegen geef ik nu het woord aan Harrie Teunissen.

Jan Versteeg

 

Geraadpleegde boeken:

  • Arendt, Hannah, The Origins of Totalitarianism, (New ed.) New York 1968
  • Beckmann, Joachim (Hrsg.), Kirchliches Jahrbuch für die Evangelische Kirche in Deutschland 1933-1944, Gütersloh 1948
  • Bethge, Eberhard, Dietrich Bonhoeffer. Eine Biographie. München 1986
  • Braun, Helmuth & Schultz, Deborah (Hrsg.), Der Maler Arnold Daghani, Springe 2006
  • Brebeck, Wulf e.a. (Hrsg.), Endzeitkämpfer. Ideologie und Terror der SS, Berlin 2011
  • Clauss, Ludwig Ferdinand, Rasse und Seele, eine Einführung in den Sinn leiblicher Gestalt, München 1940 (1ste ed. 1926)
  • Confino, Alon, A World without Jews. The Nazi Imagination from Persecution to Genocide, London 2014
  • Gailus, Manfred, Gläubige Zeiten. Religiosität im Dritten Reich, Freiburg i.B. 2021
  • Goebbels, Joseph, Wege ins Dritte Reich. Briefe und Aufsätze für Zeitgenossen, München 1927
  • Hanebrink, Paul, A Specter Haunting Europe. The Myth of Judeo-Bolshevism, London 2018
  • Heer, Friedrich, Der Glaube des Adolf Hitler. Anatomie einer politischen Religiosität, Frankfurt a.M./Berlin 1989
  • Heschel, Susannah, The Aryan Jesus. Christian Theologians and the Bible in Nazi Germany, Princeton 2008
  • Klee, Ernst, Die SA Jesu Christi. Die Kirche im Banne Hitlers, Frankfurt a.M. 1989
  • Klutz, Todd, From the Hellenist to Marcion. Early gentile Christianity, in: Esler, Philip (ed.), The Early Christian World (eBook), London 2017
  • Ley, Michael, Genozid und Heilserwartung. Zum Nationalsozialistischen Mord am Europäischen Judentum, Wien 1993
  • Meerbaum-Eisinger, Sema, Ich bin in Sehnsucht eingehüllt: Gedichte, Hamburg 2005
  • Nathan, Emmanuel & Topolski, Anya (Eds.), Is there a Judeo-christian Tradition? A European Perspective, Berlin/Boston 2016
  • Nelson, Eric, The Hebrew Republic. Jewish Sources and the Transformation of European Political Thought, Cambridge (Mass.)/London 2010
  • Neumann, Boaz, Die Weltanschauung des Nazismus. Raum – Körper – Sprache, Göttingen 2010
  • Rohkrämer, Thomas, Die fatale Attraktion des Nationalsozialismus. Zur Popularität eines Unrechtsregimes, Paderborn 2013
  • Schultz, Deborah & Timms, Edward (Eds.), Arnold Daghani’s Memories of Mikhailowka. The Illustrated Diary of a Slave Labour Camp Survivor, London 2009
  • Steegh, John & Teunissen, Harrie, Moderniteit in kaart. Ontwerp en ruimte inde moderne tijd, Zwolle 2023
  • Stroumsa, Guy, The Making of the Abrahamic Religions in Late Antiquity, Oxford 2015
  • Taubes, Jacob, Die Politische Theologie des Paulus, München 2003
  • Teunissen, Harrie & Bos, Per, Dordrecht – Sobibór. Van gebiedsverbod tot gaskamer. Van onderduik tot opstand. Verhalen van Dordrecht 42, Dordrecht 2022
  • Wiesel, Elie, Nacht, Amsterdam 2006

Geraadpleegde websites (behalve Wikipedia):